Sjofar, Rosh Hasjana en Chanoeka in Auschwitz

In het jaar 1944 verzamelde zich een groep haveloze Joodse gevangenen voor een zoveelste zwaar vermoeiende werkopdracht in concentratiekamp Auschwitz. Overal werden Joden uitgehongerd, gemarteld en vermoord. De minste uiting van Joods geloof was ten strengste verboden, redenen voor executie door nazi-wachten. Maar op die Rosj HaSjana slaagde een groep moedige Joden erin om met een minjan te bidden. Wonder boven wonder waren ze zelfs in staat ze een sjofar te blazen en niet ontdekt te worden.
Prof. Judy Tydor Schwartz, de directeur van het Holocaustonderzoek aan de Bar Ilan University in Israël, is de dochter van de man die deze verbazingwekkende prestatie mogelijk maakte. In een exclusief interview met Aish.com beschreef ze haar opmerkelijke vader, Chaskel Tydor en zijn sjofar: “Hij had er alles aan gedaan om levens te redden en zoveel mogelijk mensen te helpen hun geest en religieuze overtuigingen te behouden en hij stuurde vrienden misjloach manot (geschenken van voedsel) met Poeriem, wat betekende dat hij zelf geen voedsel had.
Hij stak in het geheim Chanoeka-kaarsen aan. Hij onderwees Pirkei Avot (Ethiek van de
Vaders) in het geheim in Buchenwald en later in Auschwitz.” Chaskel werd bloksecretaris
genoemd en hij regelde arbeidsopdrachten voor zijn mede-Joden. Hij gebruikte die positie om anderen te helpen door groepen gevangenen naar verre locaties te sturen waar ze als groep samen konden bidden. Op Rosj HaSjana 1944 plande hij voor een groep van meer dan tien Joodse gevangenen, dat zij op een afgelegen locatie zouden werken.
Het was duidelijk dat ze ten minste een deel van de Rosj HaSjana dienst zouden bidden. Toen de mannen terugkwamen, vertelden ze Chaskel een verbazingwekkend geheim: een van hen was erin geslaagd een sjofar binnen te smokkelen. De gedachte dat Joden erin geslaagd waren de mitswe van het blazen van een sjofar te vervullen, die bedoeld is om ons uit onze spirituele slaap te wekken met zijn doordringende geluid, leek onmogelijk.
Toch hadden de mannen het gedaan, de Rosj HaSjana-sjofar in de schaduw van de crematoria van Auschwitz, werd gehoord. Prof. Tydor Schwartz speculeert dat de sjofar na medio 1944 het kamp in is gesmokkeld, toen 440.000 Hongaarse Joden naar Auschwitz werden gedeporteerd. Hun bezittingen waren opgeslagen in een groot gebied dat bekend stond onder de bijnaam ‘Canada’ en sommige Joodse gevangenen slaagden erin voorwerpen vandaar naar Auschwitz te smokkelen, ook religieuze voorwerpen.
In haar onderzoek is prof. Tydor Schwartz vele andere verhalen tegengekomen over Joden die nazi-bewakers tartten en Joodse mitswot en gebeden uitvoerden tijdens de holocaust. “Natuurlijk zouden ze zijn gedood als ze betrapt waren,” zei ze. “Zelfs een ogenblik staan en davvenen (bidden) was gevaarlijk.” In het begin van 1945, toen de geallieerde troepen oprukten, begonnen de nazi’s het vernietigingskamp Auschwitz en satellietarbeidskampen op te blazen.
Chaskel Tydor en ongeveer 60.000 andere Joodse gevangenen werden op een dodenmars naar een ander kamp gestuurd dertig kilometer verderop. De nacht voordat ze vertrokken, kwam een medegevangene naar hem toe en overhandigde hem een bundel in vuile vodden: de kostbare sjofar die op Rosj HaSjana had geklonken. Als Chaskel de dodenmars overleefde, zei de man, zou hij de wereld moeten vertellen dat Joden de sjofar in Auschwitz hebben geblazen.
Chaskel overleefde de oorlog en verhuisde naar het land Israël, toen onder Britse heerschappij. Toen zijn schip in 1945 de kust van Haifa op Rosj HaSjana naderde, blies Chase opnieuw de sjofar van Auschwitz, ter ere van het Joodse Nieuwjaar in het zicht van de Israëlische stad Haifa. Zijn dochter hoopt dat zijn nalatenschap en het verhaal van de sjofar mensen hoop geeft en brengt de boodschap dat we allemaal in onszelf moeten kijken om de innerlijke kracht te vinden om goed te doen in deze wereld, onder alle omstandigheden.